Op het moment dat jij met de helikopter weg vliegt van ons. Lopen wij richting de auto. Ik laat al mijn spullen die ik niet nodig heb achter en geef mijn sleutels weg. Wat ze ermee doen, of wat er mee gebeurt kan me op dat moment eigenlijk niets schelen.
Met ons drieën rijden we richting Nijmegen. Arthur achter het stuur, je vader voorin en ik zit achterin. De rit lijkt eindeloos te duren. We hebben geen idee hoe het met je gaat. De spanning hangt in de lucht. Er word gepraat, maar niets gezegd.
We benoemen nog wel dat we geen auto stoel bij ons hebben, want stel je mag gewoon mee naar huis. Naïef misschien, maar we hadden echt geen idee.
Aangekomen bij het Radboud UMC in Nijmegen, hebben we geen flauw benul van waar we naar toe moeten. We lopen zomaar een ingang binnen en vragen naar je. We moeten de andere kant op. Ik wil niet meer wachten op de auto die ons er naar toe rijd en begin te lopen. Kloppend hart, gierende zenuwen, paniekerig en angst voor alles wat we nog niet weten.
We melden ons bij de balie en moeten plaats nemen in de wachtkamer. Er komt een verpleegkundige aangelopen. Hoopvol kijken we hem aan, hij noemt een familie naam, maar niet de onze. We zakken terug in onze stoelen. Even later komt deze man weer binnen gelopen. Bied excuses aan en zegt dat hij op zoek is naar de familie Wijers. Oh toch voor ons. We mogen naar je toe! We lopen haastig door, we willen wel, maar toch ook eigenlijk niet.
We komen in een grote eerste hulp kamer. Alles steriel en fel licht. Veel mensen die ons allemaal heel serieus aan kijken. Met in het midden een grote metalen tafel met vooral veel witte lakens. En als je goed kijkt zie je jouw daarop liggen. Zandzakken vast getapet aan je hoofd. Om je hoofd stabiel te houden. Je kleren van je lijf geknipt. Je ligt naakt en koud.
Ga maar bij haar zitten, word er tegen ons gezegd. Raak haar maar aan. Ik wil dit eigenlijk niet. Je bent koud, en ligt daar zo levenloos, ik voel het gal in mijn maag opkomen. Naast mij zit je vader, hij huilt. Hij huilt veel. Ik heb hem nog bijna nooit zien huilen. En jij, je ligt daar zo stil, zo koud.
Artsen komen bij ons, en geven aan dat het echt niet goed is met je. Je hebt al een CT-scan gehad en die ziet er niet goed uit. Het wachten is op de MRI. Er kan nog niets gezegd worden over hoe het met je zal gaan. Of je ooit weer wakker word, of je ooit weer kan praten.
Ik hou alles angstvallig in de gaten, nog steeds volop in controle. Geen tijd voor verdriet. Opletten dat is wat ik moet doen.
Eindelijk mag je naar ‘boven’, richting MRI. Ze willen een uitgebreide MRI dus dit zal een tijdje duren. Opnieuw nemen wij afscheid van jouw. Jij gaat met allemaal dokters mee, wij wachten in de wachtkamer.
De wachtkamer is druk, blijkbaar moeten er meer mensen door een MRI. Verslagen en stil kijken we om ons heen. Inmiddels is het nieuws bij meer mensen binnen gekomen, dus we krijgen veel berichtjes. En dan word het mij allemaal te veel. Ik kan niet meer stoppen met huilen midden in de wachtkamer. Iedereen kijkt, maar dat boeit me niet. Ik huil haast hysterisch en kan het niet meer stoppen, het verdriet verstikt me.
Dan na een klein poosje komt er een dokter terug. Ze haalt ons op en zegt: “ik breng jullie naar een andere kamer, kom maar mee”. Al mijn alarmbellen gaan af, ik loop mee, maar raak in paniek. Als je ons komt ophalen dan is het niet goed met ons meisje? Is het wat ik denk dat het is? De arts probeert me gerust te stellen, maar haar reactie is niet naar mijn tevredenheid. Midden in de gang geef ik aan dat ik een eerlijk antwoord wil. Is het echt foute boel? Nee. Je leeft. Althans je hebt allerlei hulpmiddelen die er voor zorgen dat je in leven gehouden word, maar dat was op de eerste hulp ook al zo. Het is op dat moment niet ‘beter’ of ‘slechter’. Ze brengt ons naar een Ronald MC Donald familie kamer op de kinder Intensive Care. Daar worden we op gewacht door een verpleegkundige. Ze neemt ons mee naar de afdeling en naar de kamer die voorlopig voor jouw zal zijn. We kijken onze ogen uit. Zo veel apparatuur. Alles staat klaar voor jouw zodra je uit de MRI komt.
Wij wachten in de familie kamer. Ze vertellen ons dat het goed mogelijk is dat je na de MRI richting O.K moet. Het is goed mogelijk dat je een drain krijgt, zodat de druk in je hersenen niet te hoog word. Maar dit is nog afhankelijk van de MRI.
Inmiddels zijn, je opa en oom Danny en tante Ilona ook gekomen. Ze zijn net als wij geschrokken. Ze komen samen met ons wachten op nieuws. We huilen, we maken ons zorgen. Wederom word er gepraat maar niets gezegd. Dan komen ze ons halen.Je moet toch richting O.K. We mogen richting de liften, jij gaat van de ene etage naar de ander en tussendoor kunnen we jouw even zien. Opnieuw een kusje en weg ben je weer.
Er word koffie, thee en wat te eten voor ons neer gezet. Ik kan niet eten, het lukt me niet.
Na een tijdje brengen ze jouw naar de IC. Ze sluiten je aan op alle apparatuur en als ze hiermee klaar zijn, mogen we bij jouw. Je ligt aan allerlei toeters en bellen, overal draadjes, snoertjes en dingetjes aan jouw lijfje.
De arts is er ook. Ook de MRI laat zien dat het foute boel is van binnen. Je hebt een enorme klap gemaakt, er is een zwelling ontstaan heel hoog in je nek, eigenlijk daar waar je nekwervels je hoofd binnen gaan. Van binnen zit daar de hersenstam. Een heel belangrijke plek in je hersenen, maar daar zit een flinke zwelling omheen. De situatie is spannend. Niemand weet of jij wakker gaat worden, niemand weet hoe het, als je wakker word met je zal zijn.
Ze houden je in slaap, dat is beter. Je mag je nog steeds absoluut niet bewegen. Allerlei banden, spieren en pezen in je nek zijn ingescheurd en afgescheurd. Bewegen zou betekenen nog meer schade. Ze zijn er nog niet over uit hoe ze jouw hoofd willen fixeren. Een team van orthopeden denkt hier over na en gaat hier de volgende dag mee aan de slag.
Voor nu zit er niets anders op dan weer wachten. De arts geeft aan dat het feit dat jij in de ambulance nog tegen mij hebt gepraat heel, heel hoopvol is. We moeten ons hieraan vasthouden.
We vragen of we iets voor je kunnen doen? Moeten we blijven? Of juist niet? De arts geeft aan dat het onze keus is, maar dat het misschien fijn is om samen naar huis te kunnen. Als je morgen wakker word, heb je ons nog hard genoeg nodig.
We besluiten dat we het hiermee eens zijn. Met een dikke brok in onze keel nemen we opnieuw afscheid van jouw en keren we richting huis.
Stilte, tranen. Niemand weet wat die zeggen moet. Telefoon die uit elkaar knalt van berichtjes en telefoontjes, maar ik kan niet praten. Ik denk dat ik uit elkaar knap van verdriet als ik iemand persoonlijk te woord moet staan.
We stoppen bij ome Henk en tante Wendy, je broer is bij hun. Ook daar veel verdriet. Je vader loopt richting opa. Met ons vijfen zitten we binnen en weten niet wat we moeten zeggen. Er is stilte, en ongeloof. En veel verdriet. Sven mag bij Henk en Wendy blijven. Hij slaapt fijn, gelukkig. Hij heeft het nieuws over jouw rustig opgepakt. Waarschijnlijk vind hij het maar al te gezellig dat hij bij zijn neef en nichtjes is. Gelukkig weet hij nog niet zoveel en heeft hij onze zorgen niet.
Na een tijdje rijden we richting huis, waar onze buren ons op wachten. Nog even wat praten, nog meer tranen.
Mensen zijn stil, aangeslagen. Niemand die precies weet hoe die hiermee om moet gaan. Niemand die weet wat die zeggen moet.
Voordat we gaan slapen bellen we naar de afdeling. Sinds ons vertrek is er niets verandert. We mogen altijd bellen als we dit willen. Dan gaan we een poging doen tot slapen. Ergens ben ik kapot. Dood moe en kunnen mijn ogen niet open blijven. Aan de andere kant wil ik niet slapen, speelt deze dag zich voor de 100e keer af in mijn slaap. Schieten er allerlei gedachten door mijn hoofd. En ben ik erg bezig met, wat als je niet meer wakker word? Je zal toch niet dood gaan? Wat moet ik dan? Dit is de meest erge nachtmerrie die ik me voor kan stellen. Weg grip, weg controle.
Na 2 uurtjes slaap word ik wakker, slapen gaat niet meer. Misselijk, zenuwen. Naar beneden voor een kop thee. De thee kan me niet gerust stellen, toch maar weer naar boven.
’s Ochtends al weer vroeg uit de veren. Dikke ogen. Stil en lamgeslagen rijden we terug naar jouw. Waar we opnieuw moeten afwachten wat de dag ons brengt.
Pfff, wat heftig zeg! Goed en knap dat je het allemaal zo opschrijft! En goed voor andere mensen om enigszins besef te krijgen hoe dit voor jullie is (geweest).
En nu durf ik het hele verhaal pas te lezen. Hoe moet dat voor jullie wel niet zijn geweest. Ik kan niet goed onder woorden brengen wat het met me doet, behalve dat de tranen over mijn wangen rollen bij het lezen van jullie hartverscheurende verhaal. Wat vreselijk sterk om je verhaal op deze manier naar buiten te brengen. En zo goed verwoord! Ik kijk met enorme bewondering hoe jullie met de dingen van alle dag omgaan en de eerlijkheid waarmee jullie je verhaal doen. Ik ben er stil van.
Heel lief! Dank je wel! Wat fijn dat je de moeite neemt om te lezen en om te reageren! Liefs
Joyce wat heftig om dit te lezen….je schrijft super mooi en fijn dat je dit wilt delen. Vreselijke tijd. Bevestigd mijn beeld wat ik had toen ik Noor aantrof in de auto en de gedachtes die ik daarna bleef houden. Noor en jullie bleven in mijn hoofd net als ongeluk en hoe ik heb gehandeld en wat er afspeelde. Leefde zo met jullie mee en was fijn dat Wendy mij had opgezocht en op de hoogte hield. Wat leefde ik mee en nog steeds!
Sterk zijn jullie! Dikke knuffel van mij